De foto voor de omslag van De wording van Gerrit Komrij. Foto: PR
De foto voor de omslag van De wording van Gerrit Komrij. Foto: PR

‘Zijn homo-zijn had ik niet door, tot die herinnering: hij wilde telkens naar die Indische jongens in korte broekjes’

Cultuur

WINTERSWIJK - Tien jaar geleden stierf misschien wel de grootste Achterhoekse dichter ooit: Gerrit Komrij (68). Als eerbetoon kreeg hij recent een biografie en een volgend boek is al in de maak. Wat betekende Winterswijk voor Komrij en: waar vind je hem daar anno 2022 nog terug?

Door André Valkeman

De trein stopt op station Winterswijk. De telefoon gaat over, zoals afgesproken. We bellen Arie Pos, de biograaf die een nieuwe biografie over Gerrit Komrij schreef. Actuele aanleiding: dinsdag 5 juli is het tien jaar geleden dat Komrij stierf. 

Tijdens het interview lopen we de weg die Komrij ongeveer liep, als hij in Winterswijk aankwam. Want hoe oud de dichter ook werd, een rijbewijs haalde hij nooit. Dus restten enkel de trein en benenwagen naar zijn ouderlijk huis. 

Pos woont in Portugal en zo valt er iets aardigs tot stand te brengen: een verbinding tussen twee oorden die Komrij tot zijn dood koesterde. Ze vochten om voorrang. Portugal als land waar hij de laatste jaren van zijn leven woonde. Winterswijk: het dorp waarover hij in dat Portugal nog iedere dag mijmerde.

U hebt meer over de persoon Gerrit Komrij willen vertellen, terwijl hij volgens velen gesloten als een oester was. Lastig, lijkt mij…
“Klopt. Hij schreef heel weinig over zijn eigen leven en zielenroerselen. Een maskerade, je anders voordoen dan je bent, was iets belangrijks in zijn werk.’’ 

Het station en de Spoorstraat zijn inmiddels verleden tijd. De afslag naar de Wooldstraat wacht ons. Elektronica zaak Obbink (1934) voorbij, dat in naam nog altijd in babyblauwe letters aan de gevel hangt.

Kwam u toch nog nieuwe dingen tegen uit zijn Winterswijkse tijd?
“Aardig wat. Ik heb daarom besloten dat apart te behandelen. Het boek van nu – de wording van Gerrit Komrij: Een biografisch portret – gaat over hoe hij zo groot werd als dichter. Op dit verhaal komt een vervolg. Daarin behandel ik Verwoest Arcadië, een autobiografisch boek van Komrij dat veel over zijn Achterhoekse jeugd gaat. 

Welke gedachten, observaties en elementen uit Verwoest Arcadië gaan over zijn Winterswijkse jeugd? Het is mooi om die fictieve wereld die hij creëert te laten confronteren met hoe het werkelijk was. Ik tracht dat te reconstrueren. Ik hoop een spanning tussen werkelijkheid en fictie te vinden. Wat was zo, wat verzon hij?

Hij was dus gesloten, hield geen dagboeken bij. Maar, er zijn agenda’s waarin hij korte aantekeningen maakte. Ik moet het daarnaast erg hebben van gesprekken met oud-klasgenoten en die enkele familieleden die nog leven.’’

De Jacobskerk-toren op de Winterswijkse Markt biedt ondertussen schaduw in de wandeling.

Even kort vooruit blikken op uw volgende boek: waren zijn jeugdjaren gelukkig?
“Het was niet allemaal koek en ei, dat had meer met zijn gezondheid te maken. Als kleuter of peuter moest-ie een zware rugoperatie ondergaan, anders zou hij een bochel krijgen. Als kind kon hij zodoende niet overal naartoe, hij moest soms wel thuisblijven. Hij werd daardoor, tegen wil en dank, een geïsoleerd buitenbeentje. Wat hij altijd gebleven is en hem als auteur ook kenmerkte.

Maar zijn jeugd, het gezin… Het was wel harmonieus en prettig, voor zover ik nu kan inschatten. Hij nam ook een vlucht in zijn puberteit. Ging van de HBS naar het gymnasium. Zeer bijzonder voor een arbeiderszoon.’’

Waarom moest Komrij vervolgens weg uit Winterswijk, van zichzelf?
“Hij wilde het volledige leven in, op naar de stad. Daarover schrijf ik in het huidige boek vooral. Hij had gelezen dat er een soort homoseksuele subcultuur in Amsterdam was, dat wilde hij verkennen, omdat hij voorvoelde dat hij dat misschien ook was.’’

Het Weeninkpad stuurt ons de Markt af, via de Sellekamp volgt de Singelweg. Vanaf een heuveltje doemen de hoge bomen, grafstenen en zerken op. De zon zet het maagdelijk witte baarhuisje, van de Oude Begraafplaats, in spotlights – het is omhuld met groen van gras, bomen en struiken.

In zijn wording als dichter gaat de Winterswijkse poëet dwars tegen de Amsterdamse status quo in.
“Dat was mooi, bijzonder. Hij had als oostelijke nieuwkomer en buitenstaander een eigenzinnige visie op gedichten. Niet zoals courant was. De mores was: geen rijm, geen strofenopbouw! Een stroming die vrije gedichten maakte had dat als norm. 

Maar Komrij ging juist weer vormvast werken en rijmen. Daar voegde hij een surrealistische anekdotische inhoud aan toe. Zijn generatiegenoten vonden het mooi, de oudere dichters riepen: studentikoos gewauwel. Na dat provocerende en anekdotische begin, werd hij ook steeds ambachtelijker en meer gelaagd. Zo werd Komrij een blijvertje.’’

Winterswijk ging hem als oude dichter bovendien weer boeien.
“Klopt. Hij verklaart, eenmaal ouder, dat hij elke dag wel even in gedachten in Winterswijk was.’’

Komt dat nog terug in één van zijn beroemdste gedichten: Contragewicht…
“Precies, zeker. Hij rept daarin over een gebied waar-ie eigenlijk zou willen zijn. Dat wat hem altijd bezighield in het leven: ergens tevreden aankomen maar dan ogenblikkelijk weer smachten naar een andere plek. Hij woonde inmiddels in Portugal, maar dacht daar juist weer aan andere plaatsen. Winterswijk was daarin misschien wel de belangrijkste plaats.’’

De biograaf en interviewer vullen elkaar aan in Contragewicht-strofen, ze gaan van Winterswijk naar Portugal, en terug.

Er is een land dat ik met pijn verliet,
Er is een land dat ik met pijn bewoon.
Een derde land daartussen is er niet.
Mijn leven volgt een zonderling patroon:

Want waar ik heenga voel ik me niet thuis
En waar ik thuis ben wil ik telkens weg.
De grens wordt smal tussen geluk en kruis,
Steeds minder denk ik wat ik hardop zeg.

De wandeling heeft haar einde: de Iepenstraat, Komrij’s ouderlijk huis staat er. Biograaf Pos: “Succes, kijk nog even naar een tegel voor het huis, ook daar: een Komrij-regel.’’ 

‘Het blijft mijn straatje, veilig geparkeerd in mijn gedachten’, lees je. Daarachter het huis dat Komrij vaak een kippenhok noemde. Inderdaad, groot is het niet. Woont hier nog iemand die hem vroeger meemaakte? We bellen aan bij vier buren. Nee, zeggen ze allemaal. Op het geboortehuis zelf – waar niemand thuis is – woont ‘nieuw spul’. Zoals de hele straat eigenlijk vernieuwd is. Of, mevrouw Wentink? Misschien stamt zij nog uit Komrij’s jeugdjaren. 

Tring, een deur gaat open, ze lacht: “Och, Komrij… Mijn man, die helaas ook overleden is, maakte hem mee. Gerrit deed niet mee met dingen als voetbal, vertelde hij. Het was een zachte lieve jongen, die anders was. Maar als je dingen zeker wil weten, moet je naar de Vredenseweg hierachter. Daar woont familie.”

Driehonderd meter doorsjouwen, opnieuw rinkelt een bel. “Gerrit Lammertink is een neef van Komrij. Dat ha-j goed, dat ben ik.’’ Het is alsof Gerrit Komrij zelf praat. Dat licht geknepen en romige stemgeluid klinkt. “Ik ben het allerlaatste familielid in Winterswijk van Komrij. En dat stemgeluid kreeg iedereen in de familie er gratis bij.’’

Hij twijfelt niet. “Hij was gelukkig, ik maakte hem genoeg mee om dat te beoordelen. Er was nog een neef en we liepen bijna iedere dag als kwik, kwek en kwak door het dorp. In het bos spelen, fietsen, koekjes bakken. Vanwege onze geslotenheid en verlegenheid werden we buitenstaanders en daardoor lotgenoten. Pas later merkte Gerrit dat hij veel kennis had en kennis is macht. Toen werd hij pas de stokebrand, die je soms op tv zag.’’

Lammertink sluit zijn ogen en denkt aan de Komrij van vroeger: “Ik zie hem Bulletje en Bonestaak lezen.’’ Het contact bleef altijd goed tussen de neven: “We bleven elkaar bezoeken en ik heb honderd keer plannen gehad om hem te bezoeken in Portugal, daar ben ik helaas nooit geweest. Dat spijt mij nu erg.’’

“Ja…’’, valt hij stil. “Ik kan hem zo missen. Daarom ben ik blij dat hij zo gevierd wordt deze week. Die verhalen van vroeger komen zodoende ook meer boven, nu hij weg is. Ik heb destijds nooit zijn geaardheid doorgehad, toch een belangrijk thema in zijn werk. Ik zou haast zeggen: ik heb wel tien keer met hem geslapen, tijdens het logeren, en nooit iets gemerkt.’’ 

“Echter, laatst doemde er een herinnering op. We waren tieners denk ik en Gerrit riep: ga je mee naar het uiteinde van de straat? Er wonen nu Indische jongens, ze hebben korte broekjes aan. Achteraf denk ik: dat was het begin, misschien… Fijn dat hij later zichzelf daarin accepteerde. Ja, lieve Gerrit - goh… - hij is er nu al tien jaar niet meer.’’

Het huis waarin Komrij woonde. Foto: André Valkeman

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant