Een werk van Max van Dam. Foto: PR
Een werk van Max van Dam. Foto: PR

Bijzondere Max van Dam-tentoonstelling op vijf locaties

Algemeen

WINTERSWIJK - Op dit moment is een grote tentoonstelling te zien met werken van de Winterswijkse Joodse kunstschilder Max van Dam. Deze expositie is te zien op diverse locaties in Winterswijk en Aalten. In Winterswijk zijn dat de Museumfabriek, Laan van Hilbelink 6.10, van dinsdag tot en met zaterdag van 11.00 tot 16.00 uur; De Wereld van Wenters, Meddosestraat 40, geopend op dinsdag tot en met zaterdag alsmede op koopzondagen van 11.00 tot 17.00 uur; Synagoge Winterswijk, Spoorstraat 32, geopend op dinsdagavond tijdens de rondleiding vanaf 19.00 uur en op de koopzondagen 29 juli en 26 augustus van 14.00 tot 17.00 uur. In Aalten: Nationaal Onderduikmuseum, Markt 12, open van dinsdag tot en met zaterdag van 10.00 tot 17.00 uur; zondag van 13.00 tot 17.00 uur; Synagoge Aalten, Stationsstraat 7, geopend: woensdag van 13.30 uur tot 16.30 uur en donderdag van 10.00 tot 16.00 uur. Deze unieke tentoonstelling kan worden bezocht met een combiticket dat is te koop op elke locatie voor zes euro. Met het combiticket kunnen alle locaties in Winterswijk en Aalten bezocht worden.

Edna Heruthy-Waisvisz legde eind vorige eeuw in onderstaand persoonlijk verhaal met als titel 'Onze vriend Max van Dam' haar herinneringen vast aan Max van Dam (1910-1943).

"'k Ben een beetje huiverig om vijftig jaar terug te grijpen in het verleden en herinneringen aan Max van Dam op te halen. Huiverig, omdat Max zulke ontboezemingen al gauw als 'literatuur' zou hebben bestempeld, hetgeen vanuit zijn gezichtspunt bekeken betekende dat ze overbodig waren. Hijzelf probeerde in zijn werken weer te geven wat hij echt belangrijk vond in het leven: 'En de rest', placht hij dan te zeggen: 'is literatuur'. Deze regels zullen dus waarschijnlijk toch 'literatuur' worden, al was het alleen al door de grote afstand in tijd, die alles nivelleert!

Omdat mijn ouders, waar ze ook woonden, interessante mensen wisten aan te trekken, was ik niet verbaasd toen Max van Dam in het najaar 1936 kwam theedrinken. Hij was toen net terug van zijn eerste grote buitenlandse reis - Antwerpen-Italië per fiets - waarover hij mooie verhalen kon vertellen. Wij woonden toen namelijk ook in Antwerpen, waar Max al sedert 1933 een atelier had in het 'Hoger Instituut voor Schone Kunsten', dat onder leiding stond van prof. I.Opsomer.
Al gauw kwam ik er achter - zo jong als ik toen was - dat de kennismaking met Max een spannend avontuur was. Hij kwam veel en tekende al theedrinkend de hele familie. Dat waren ruwe houtskoolschetsen, die echter vaak al in eerste opzet 'raak' waren. Toen we hem leerden kennen, woonde hij op een kamer aan de St. Jacobsmarkt, waar hij de eerste doorwrochte tekeningen van mij maakte. Waar we geen van tweeën tevreden over waren! Nu hangen ze in onze woonkamer als tastbare herinnering aan een periode, die na de bezetting niet meer reëel lijkt.

Niet lang na onze kennismaking vond mijn moeder dat Max maar bij ons moest komen inwonen; we hadden een kamer vrij. Toen realiseerde ik me niet hoe penibel zijn financiële situatie was; nu ben ik wijzer, dank zij de brieven van Max van Dam aan zijn grote vriend en raadgever dr. Jaap Hemelrijk, mij onlangs door diens zoon, Jan Hemelrijk, ter hand gesteld.
Wat ik wel wist - ook zonder die brieven - was, dat de verhouding tussen Max en zijn vader niet zo best was, iets wat hem steeds opnieuw en kwaad en droevig maakte. Van Dam sr meende namelijk Max niet financieel te kunnen helpen en vond dat hij zelf moest zorgen voor een maandelijks minimum inkomen; Van Dam jr. wilde alleen maar schilderen en niet zijn krachten versnipperen aan bijbaantjes.

In december 1936 kreeg mijn grootvader van moederskant, die ook in Antwerpen woonde, een zware hartaanval. Vader was net in Nederland en moeder vroeg Max met haar mee te gaan, wat hij vanzelfsprekend deed. Die lange nacht van wachten op het einde schiep een heel speciale band tussen Max en onze familie, een band die tot uitdrukking kwam in zijn brieven aan ons wanneer hij op reis was. Grootvaders zilveren sigarettenkoker, die moeder hem als aandenken gaf, was voor hem jarenlang een dierbaar bezit.

Door zijn uitgebreide vriendenkring onder de Antwerpse kunstenaars van allerlei slag kon Max altijd wel aan vrijkaartjes komen en zo begon voor mij een opwindende tijd; hij nam me meer naar concerten, balletten, toneelvoorstellingen en natuurlijk alle tentoonstellingen. Ik leerde veel van hem, niet alleen op het gebied van schilderkunst en kunstgeschiedenis, maar ook van letterkunde-in-vele-talen. Want hij was enorm belezen en nu - terugblikkend - sta ik versteld van alles wat hij in zich had opgenomen, toen pas 26 jaar oud.
Er zat een drang in hem - nog lang voor de oorlog - alsof hij intuïtief voelde veel te moeten doen in korte tijd. Daarnaast was Max een sociaal bewogen mens, die een goedheid in zich had die met zachtaardigheid echter niets te maken had. Als het zo te pas kwam, kon hij heel aardig op z'n poot spelen, want hij was iemand die precies wist wat hij wilde.
Iets anders wat me altijd verbaasde, was het feit dat hij - waar hij ook kwam - contact had met veel oudere en zeer vooraanstaande mensen, voornamelijk in de kunstwereld, maar ook daarbuiten. En velen van hen hadden toen al grote belangstelling en waardering voor zijn werk.

Daartoe behoorde later niet professor Opsomer. Na de Italiaanse reis was hij niet meer erg te spreken over de onafhankelijke manier van schilderen van zijn pupil - die paste niet in de sfeer van het 'Instituut'. Op de jaarlijke tentoonstelling van 1937 werd Van Dams werk op een achteraf plaatsje opgehangen en daarover ontstond onenigheid. Max was hiervan erg ondersteboven, omdat de veranderde verhouding een zekerheid in zijn leven dreigde aan te tasten: het atelier, de modellen, enzovoorts, zaken, die hij zich om financiële redenen niet zelf kon verschaffen. Hij wist dat hij na de zomervakantie een belangrijke beslissing zou moeten nemen, maar besloot eerst er weer op de fiets op uit te trekken - deze keer naar Parijs en daarna heel Frankrijk door tot de Pyreneeën. Die reis is omstandig beschreven in brieven aan mijn moeder, die ik na de oorlog terugvond.

Toen ik Max bij zijn terugkomst in het najaar van 1937 in Antwerpen van de trein haalde, stond zijn besluit vast: terug naar Nederland en proberen mee te dingen in de kamp om de Prix de Rome. Dit besluit was niet alleen het gevolg van de onenigheid met Opsomer, maar ook van de onwil van Van Dam sr. om ook maar met een klein maandelijks bedrag over de brug te komen.
Door de Prix de Rome hoopte hij op wat meer financiële zekerheid.
Uit de Pyreneeën had hij veel en mooi werk meegebracht. De periode in Collioure, waar hij het meest geschilderd had, was weer een heel anders dan de Italiaanse van het jaar ervoor, rijper en persoonlijker. Zijn werk begon langzamerhand een duidelijk herkenbaar stempel te krijgen.

Van zijn wel en wee terug in Nederland werden we trouw op de hoogte gehouden. Vooral de lange maanden van de Prix de Rome in 1938 waren voor hem - een vrijgevochten kunstenaar - bijzonder moeilijk. Ze betekenden voor hem een soort keurslijf, waaruit hij zich pas een jaar later met moeite heeft kunnen bevrijden. Dat hij zichzelf zozeer geweld heeft willen aandoen, onderstreepte nog eens hoe zwaar de dagelijkse geldzorgen dwars zaten: hij moest en zou als eerste eindigen! Dat is wel gelukt, zij het met de zilveren medaille omdat de jury na rijp beraad besloten had de gouden dat jaar niet uit te reiken- volgens enkele kunstkritieken van toen. Ten onrechte.

In de zomer van 1939 was hij nog eens voor korte tijd in Collioure, het vissersdorpje in de Pyreneeën waar hij twee jaar eerder zo hartstochtelijk gewerkt had. Door de mobilisatie werd hij al na veertien dagen naar Nederland teruggeroepen.
Max leefde niet alleen voor zijn werk, alhoewel dat ronduit zijn 'raison d'être' was. De politiek interesseerde hem ook en de toenemende oorlogsdreiging heeft hij eerder dan vele anderen aangevoeld. Naar aanleiding van de 'Anschluss' schreef hij op 11 maart 1938 aan mijn moeder, Hella Waisvisz-Reich: 'Nou is het al laat vanavond en ik kan niet naar bed gaan voor je geschreven te hebben. Ik hoorde radioberichten over de toestand in Oostenrijk - ik heb niet stil kunnen blijven zitten en me opgejaagd gevoeld, al wekenlang, zonder dat ik de reden van die onrust voelde - maar nu is me die reden duidelijk. Ik wist niet dat ik deel had aan dat dreigende onbarmhartige dat boven onze hoofden hangt(...) Waar vinden wij- en dat 'wij' zijn vooral nu die arme Oostenrijkse Joden, die niet kunnen uitwijken - een veilige plek? Waar moeten ze naar toe? Naar Duitsland zeker of naar Rusland! Hoe niet te dragen zwaar is de atmosfeer waarin we leven. Alles zit zo stikvol met moeilijkheden en we worden, zonder een vonk verzet, zonder er ook maar iets tegen te doen, geregeerd door een gevaarlijke gek (...) Wij mensen hebben de boel hopeloos verknoeid (...)." En dan een P.S., de volgende ochtend: "Neem dit briefje maar niet te zwaar(....)."

Iets van deze stemming is terug te vinden in zijn portretten uit die periode. Hij zette de mensen die hij weergaf tegen de achtergrond van hun omgeving - fysiek of geestelijk. Daardoor wilde hij hun omstandigheden uitdrukken als mensen-van-hun-tijd. Want het portretteren was wat hem het meest interesseerde.

Voordat Max naar Zwitserland probeerde te ontkomen, trok hij onverwachts bij ons in Den Haag aan de bel. Hij zei tegen moeder dat hij de mogelijkheid had om naar Zwitserland te komen en vroeg waar ik was, want hij wilde me meenemen. 'Le coeur a des raisons que la raison ignore'...
Maar ik was al niet meer thuis. Vader had 'de' oproep gekregen en besloten er geen gehoor aan te geven - wat wilde zeggen dat de hele familie ging onderduiken. Op 12-7-'42 werd ik als eerste door een lid van de ondergrondse naar een veilig oord gebracht. M'n zusje volgde snel en m'n ouders stonden op het punt zelf te verdwijnen toen Max verscheen. Hij was zonder reisvergunning in de trein gestapt en kon niet meer dezelfde dag tijdig terug naar Amsterdam. Moeder gaf hem het adres van een goede vriendin, Ans Bakker-Riwlin, waar hij onderdak vond. Zij was een Jodin, die zo verstandig en moedig was geweest te verklaren geen vier joodse grootouders te hebben. Haar familie stamde uit Wit-Rusland, hetgeen in die tijd moeilijk kon worden nagegaan. Toen we elkaar vlak na de bevrijding terugzagen, vertelde ze me dat Max een week bij haar heeft moeten blijven. Er waren doorlopend razzia's en hij kon niet wegkomen. Uiteindelijk werd hij, verkleed als 'boertje van buten' door de ondergrondse naar Amsterdam teruggebracht (of Blaricum?).

Toen Van Dam na de mislukte poging om naar Zwitserland te vluchten in Drancy - het Franse Westerbork - terecht kwam, heeft hij daar veel getekend. Een aantal schetsen van kampbewoners heeft hij op een of andere manier uit het kamp laten smokkelen; ze bereikten maître Peyralbe in Brussel, die al jarenlang erg geïnteresseerd was in het werk van de jonge schilder en tot één van zijn vaste 'kopers' behoorde. Maitre Peyralbe op zijn beurt was in contact met zijn collega mr. Ed Spanjaard in Utrecht, een vriend van Max en ons, en kon hem meedelen al enkele malen voedselpakketjes naar Drancy te hebben gezonden.
Wij wisten niet hoe en waar Max uiteindelijk de dood had gevonden. Pas in 1965, toen ik al vele jaren in Israël woonde, stuurde mr. Spanjaard me een verslag van het eerste Sobibor-proces in Hagen, waarover Het Algemeen Handelsblad van 20-10-'65 wist te berichten dat '... de aanvankelijk gespaarde man is de schilder Van Dam geweest, die voor hij vermoord werd nog even zijn moordenaars moest portretteren'.

En op 18-6-'83 verscheen in Vrij Nederland een uitgebreide reportage over het tweede Sobibor-proces. Daarin laat VN één van de weinige overlevenden van Sobibor, Jules Schelvis, vertellen over de zogenaamde 'eerste opstand' in het kamp in september 1943: '... alleen de schilder Max van Dam mocht nog een tijdje verder leven omdat hij juist aan een portret van (commandant) Frenzel werkte (...)'.

Het verslag in VN had als titel: 'De 19 treinen', naar het inmiddels verschenen boek van dr. E.A.Cohen: 'De negentien treinen naar Sobibor'. Maar die treinen vertrokken met een onzalige stiptheid elke week uit Westerbork, en Max zat in Drancy.

De oplossing van het raadsel werd heel toevallig in Israël gevonden. Op een zonnige herfstdag in 1984 maakten mijn man en ik een autotochtje door het mooie heuvellandschap in de omgeving van Beth-Shemesh. Verschillende malen kwamen we vrij nieuwe verkeersborden tegen die de weg aanwezen naar een monument voor de 80.000 uit Frankrijk gedeporteerde Joden. We besloten het te gaan bekijken en vonden een schitterend geconcipeerd gedenkteken, geheel opgebouwd uit alle officiële deportatie-lijsten van de Joden uit Drancy.
En daar stond onder Çonvoi No.53 en date du mars 1943' - 'Van Dam - Max - 19-03-10 Amsterdam - Hol.' En onderaan die lijst de vermelding: 'La destination finale des convois No.52 et 53: Sobibor'.

Al schilderende had Max meer dan zes maanden Sobibor, dat geen werkkamp maar een vernietigingskamp was, overleefd. Hoe hem dat gelukt is, blijft een raadsel. Voor zover bekend, had hij de opdracht verschillende schilderijen voor de commandanten te maken. Hij werkte meestal snel en nauwkeurig. Uit de beide Sobibor-processen kan ik alleen maar opmaken, dat hij door opzettelijk langzaam te werken zijn leven heeft geprobeerd te redden. Waarschijnlijk omdat zijn geval zo uitzonderlijk was, wordt het in twee heel verschillende boeken, die ik over Sobibor heb, vermeld: in dr. E.A.Cohens 'De negentien treinen naar Sobibor' (blz.148) en in Richard Rashke's Escape from Sobibor' (blz.149).

Aangenomen wordt dat Max kort voor of tijdens de grote opstand van 14-10-'43 om het leven kwam. Het kamp werd daarna op hoog bevel met de grond gelijk gemaakt en is nu - zo werd mij verteld - een grote beboste heuvel."

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant