Afbeelding

Barrabam!

De weg van Ruurlo naar Zieuwent, de Batsdijk, is lang en recht.
Velden aan weerszijden, boerderijen, kruisingen met de Koedijk en de Scheiddijk, een openbaar basisschooltje, schijnbaar in het niets.
Nog is het licht. De avond is jong.
Als we Zieuwent bereiken, doemt de toren op.
Werenfridus, de kathedraal van de Achterhoek, midden in het onland.
Hier, in een van de meest katholiek uitgedoste kerken die ik ken, gaat iets bijzonders gecelebreerd worden, het oratorium van een lutheraan, de Matthäus Passion van Johann Sebastian Bach.
Kennelijk zijn we, een kwartier voor aanvang, aan de late kant; in de straten rondom de kerk staat het vol auto’s. Op het kerkplein is een toiletwagen opgesteld met tien toiletten.
Binnen blijkt de uitbundig gedecoreerde kerk blauw en rood uitgelicht; vrijwilligers redderen met programmaboekjes, zitkussens en trolleys met koffie en wijn.
Onze kaarten brengen ons helemaal naar voren in de rechter zijbeuk, de kerk is overvol.
We zitten helemaal vooraan op losse stoelen.
Op ooghoogte, direct voor ons, bevindt zich de vloer van het verhoogde podium, waarop orkestleden, hier de strijkers, hebben plaatsgenomen. Drie stoelen zijn vrijgehouden voor de vocalisten.
In het middenschip is op enkele kerkbanken een vloer gelegd voor cameramensen: de uitvoering is ook via grote schermen te volgen.
Naast me, ook op een losse stoel, zit een oudere dame uit Zieuwent.
Ze is hier alle tien keer geweest, altijd op diezelfde stoel. ‘Ik woon om de hoek.’
Tien keer Matthäus in Zieuwent.
Uitgegroeid tot een fenomeen. Ik begrijp de intense belangstelling.
Want het is schitterend.
Een groot orkest, een groot koor op het podium, een tweede koor - van de Ulftse Nachtegalen - achterin bij het orgel, hier gaat pijn, rouw en troost over ons uitgewalst worden, in prachtige aria’s, koralen en recitatieven.
Hoe kan ik het u beschrijven?
Niet.
We laten geen traan, maar zijn bij vlagen bedwelmd door schoonheid.
De muziek, de stemmen, de entourage met zijn vaandels met patroonheiligen (de ABTB) , zijn geschilderde zaligsprekingen, zijn visnet met Jacobsschelpen.
Een tere aria van de sopraan, begeleid door een fluit, ‘Aus Liebe will mein Heiland sterben’ of die van de bas, ondersteund door de viola da gamba ‘Komm, süsses Kreuz’.
Het harde ‘Barrabam’ van het koor.
Maar ook: een bemoedigend lachje van de dirigent, de violiste die op het krappe podium even opzij moet buigen voor een passerende vocalist; en de wonderbaarlijke vertolker van slappelingen Judas, Petrus en Pilatus, die een slokje water neemt tijdens het koraal van het Hoofd vol Bloed en Wonden: het is even aards als hemels.
En dan moet het sterven nog komen.
‘Aber Jesus schriee abermal laut, und verschied.’
De kerk even in volslagen duisternis en stilte.
Alleen het kruisbeeld nog verlicht.

Ik hoor een ruisen.
Is het de ventilatie van de kerk?
Is het mijn bloed?
Als na drie uur een laatste ‘Ruhe sanft, sanfte Ruh’ heeft weerklonken, klatert applaus tegen de zuilen en het gewelf. Ik weet niet of het zo hoort, maar het is een dankbaar applaus.
Buiten is het donker. De toiletwagen wordt bestormd.
Het hoofd is vol, de blaas moet leeg.