Een bankje bij een bramenstruweel. Foto: Bernhard Harfsterkamp
Een bankje bij een bramenstruweel. Foto: Bernhard Harfsterkamp

Aan de Slagboomweg

Op een mistige dag fietste ik de trekkende kolganzen achterna. Ik zag ze niet, ik hoorde ze wel. Ze gingen naar zuiden en daardoor kwam ik in het Achterwoold terecht. Aan een van de mooiste zandwegen vond ik een bankje, dat uitkeek over een hoge es begroeid met mosterd.

De ganzen bleven overvliegen terwijl ik op het bankje zat. Leuker was als ze even waren neergedaald om uit te rusten. In die mist zien trekvogels natuurlijk ook niets. Daarom gingen ze verder. Toch zie je ze net als de kraanvogels in deze tijd zo nu en dan in een grasland om te rusten en te eten. Zeker ganzen zijn liefhebber van dat “vette” raaigras.

Achter me ligt het landgoed Meerdink met het karakteristieke kleinschalige cultuurlandschap. Alles wat dit oude landschap kenmerkt is aanwezig: akkers en weilanden, niet te grote percelen, weinig rechtlijnigheid, grote bossen en bosjes, houtwallen, zandwegen en smalle paden, poelen en een beek. Het is de Dambeek, een van de vele smallere beken die over het Meerdink stroomt. In de verte zie ik de loop van het beekje dankzij de bomen en struiken die er langs groeien. De bedding is vanaf het bankje niet zichtbaar.

De Dambeek ontspringt in de buurt van het Wooldse Veen en gaat na het Meerdink door het Lammers om nabij de grensovergang Barlo weldra een waterschapssloot met schuine oevers te worden. Het min of meer natuurlijke karakter is dan grotendeels weg. De sloot wordt dan Haartse waterleiding genoemd en stroomt dwars door de Haart om nabij het Karpermeer in de Keizersbeek uit te komen. Zo is het meer beken vergaan: in Winterswijk nog kronkelend, in Aalten zoveel mogelijk recht getrokken.

Achter het bankje ligt een landschapselement dat ik nog niet noemde. Het is een struweel bestaand uit braamstruiken. Er groeit ook veel adelaarsvaren in, dat verderop staat in de bosstrook. In de verte zie ik het zelfs in de berm van de Slagboomweg staan. De adelaarsvaren is een oud bossoort. Dat wil zeggen dat die in Winterswijk alleen voorkomt in het oude ontginningslandschap en niet in het jongere landschap, dat is ontstaan na het ontginnen van heide- en veengebieden vanaf het einde van de 19de eeuw.

Hoe kreeg de adelaarsvaren zijn naam? Een oom zien mij zien waarom. Hij haalde de wortelstok uit de grond en sneed die met een scherp mes door. In de doorsnede zag ik een zwarte vlek met uitstulpinkjes. "Dat is een adelaar”, zei hij stellig. Ik heb daarna vaker zo'n wortelstok doorgesneden. Nooit herkende ik een adelaar. Het kan niet anders of de naam is bedacht door een verdwaalde Duitser.

Voor de houtwal bloeit mosterd op de akker. Foto: Bernhard Harfsterkamp