Meinen en Ten Houten

G.J. Meinen, ook wel bekend als Meester Meinen, was geliefd door zijn vele dialectverhalen. Daarin figureerden Knelis en Willem. Meinen was daarnaast een groot kenner van de Winterswijkse natuur. Hij zwierf daarin veel rond en schreef er prachtig over. Zijn natuurverhalen werden landelijk bekend, want Jac. P. Thijsse nam ze op in het veelgelezen De Levende Natuur.

Daarin schreef Meinen over de Bekendelle en het Korenburgerveen, en over het Aalbrinkbos dat dichtbij zijn woning in Kotten lag, waar hij hoofd van de school was. Deze artikelen maakten Thijsse, later bekend geworden door zijn Verkadealbums, nieuwsgierig. Hij ging naar Winterswijk en bezocht de gebieden, die de schoolmeester had beschreven. Thijsse was enthousiast over de veelzijdige Winterswijkse natuur en schreef er daarna zelf artikelen over.

In dezelfde tijd was A.Th. ten Houten bankier. Liever dan naar de bank te gaan ging hij op pad in het Winterswijkse landschap en werd net als Meinen een groot kenner van de aanwezige planten en dieren. Hij vertelde er graag over tijdens vele excursies, die hij graag leidde. Hij nodigde in de jaren 20 van de 20ste eeuw de Nederlandse Jeugdbond voor Natuur (NJN) uit om kennis te komen maken met Winterswijk. De jonge natuurliefhebbers waren meteen enthousiast en organiseerden in de jaren daarna vele kampen bij de boerderij van de familie Roerdinkholder in Kotten.

In het begin leidden Meinen en Ten Houten de NJN-ers rond, daarna wisten ze waar ze naar toe moesten gaan. Al die kampen leidden in 1939 tot het boek “Kotten zoals de NJN het zag”. Hierin wordt de waardevolle natuur uitgebreid beschreven. In het boek viel vooral de naam van Victor Westhoff op. Hij had na de Tweede Wereldoorlog veel invloed op het natuurbeheer en het natuurbeleid en zorgde ervoor dat zijn geliefde Winterswijk altijd aandacht kreeg bij de beleidsmakers in Den Haag. Begin jaren 70 werd daarom voorgesteld van Winterswijk een landschapspark te maken.

Wat was er gebeurd als Meinen in Zieuwent onderwijzer was geworden? Hij had dan enthousiast over de daar aanwezig natuur geschreven en Thijsse was daar naar toe gegaan. Wat als Ten Houten de NJN niet had uitgenodigd? Dan waren er niet de vele kampen en het boek geweest. Westhoff was dan misschien nooit in Winterswijk geweest. In Den Haag hadden ze niet geweten dat er daar in het verre oosten een waardevol landschap lag, dat het behouden waard was geweest. Er had dan een grootschalig ouderwets ruilverkavelingsgebied gelegen en geen Nationaal Landschap. En ik was nooit naar Winterswijk teruggekeerd.