Voordat het ongeschreven blad de Achterhoek bedekte, vinkte Hans Mellendijk in zijn tuin op de vogelteldag vogels af. In de verte doemde dichter Jan Hanlo op.

Tjielp, tjielp

Na het roeren bij het avondkokkerellen
te flauw voor woordspeling maar toch op de tv
de avondklokrellen, helse oproervinken.
Hier geen onlust slechts onrust. Concrete taal maar
niet in beton gegoten pik ik op in de
poëzieweek bij een vriend; blauwkapmotmot,
braamsluiper, hamerkop, wouw, hazelhoen, kuifzaagbek,
maskergors, parelhalstortel, roelroel, trapvechtkwartel.

De vogelteldag in eigen tuin in een half uur tijd
verloopt minder poëtisch. Prozaïsch tel ik;
‘t meest in het algemeen meer kool- dan pimpelen minder staart-. Overigens het merelt ook.
Vorkstraatscharrelaar, roestvleugeltiran, zilvertaling,
laten zich niet zien. De oehoe die onlangs mijn
ogen verwonderde is elders. De bonte
specht staakt zijn timmerwerk, nergens meer te horen.

Geen roodborstje dat tegen het raam tikt.
Tjielpend wint de Passer domesticus
maar na negenen hoor je niks dan blijft het
vogeltje binnen. Het heet niet voor niets huismus.