Hans zit aan tafel en staart naar buiten het nieuwe jaar tegemoet.

Momentopname

Uit de snoepzak letters die zich spelend vormen
in zinnen van snoepgoed, suikerzoet prikkelend.
In de geglazuurde koekjes vooruitblikken.

Buiten twee kauwtjes trouw als altijd die het
kouwtje wind trotseren en het nieuwe
normaal samen integen fladderen.

De kou wenst een sneeuwvlok, de dichter
herhaalt zijn eigen mantra: tabula rasa;

‘Wi-j viert 't ge-ulk en springt
naor 'n zommers geluk. En zinkt
daornao met knikkende knies dat
't snee'jen mag naor
                         ónbeschraeven blad!’

De witte bladzij even een beschreven wens.

Het jaar vordert, de dagen lengen wakkerder
prikkend doemt het heil en zegen in de verte.
Au-gekrijs bij de vaccinvrezenden verstomt.