Waar ben ik?

Mijn belangstelling voor de plantengroei van Winterswijk begon omstreeks 1970. Mijn ouders stimuleerden het door mij met Sinterklaas eenvoudige gidsen te geven als de jeugdflora en Wat bloeit daar? Ik heb ze nog steeds. Er stond een beperkt aantal soorten in, maar voor de eerste schreden was het voldoende.

Mijn eerste echte flora kreeg ik van een oom. Het was die van Thijsse en Heimans, befaamde veldbiologen uit de eerste helft van de 20ste eeuw. Door andere, oudere floraonderzoekers die ik leerde kennen werd er met minachting naar gekeken. Ze noemden het de klunzenbijbel, maar die paste prima bij mij. In die eerste jaren was ik qua kennis van planten nog een echte kluns. Met plezier!

De eerste “echte” flora, die van Heukels, kocht ik enkele jaren later van mijn karige zakgeld. Intussen had ik de drie delen Wilde Planten van Victor Westhoff en anderen gelezen en kon ik zeggen dat ik er iets meer van af wist. Ik leerde dat de flora in ons land niet overal hetzelfde was, maar dat er plantendistricten waren met naast de overal voorkomende soorten elk met eigen karakteristieke soorten. De omgeving van Winterswijk behoort tot het subcentreurope district. Hier komen veel soorten voor die tientallen kilometers verderop in Duitsland gewoon zijn, maar alleen in de oostelijke delen van Nederland veel voorkomen. Of moet ik zeggen voorkwamen?

Als ze me 40 jaar geleden geblinddoekt naar een willekeurige plek in Nederland hadden gereden, had ik na een uurtje planten kijken gezegd waar ik me bevond. Tegenwoordig is dat niet meer zo. Zelfs die soorten die bij een of enkele floradistricten hoorden kun je overal aantreffen. Zijn winkelcentra overal in het land al steeds meer op elkaar gaan lijken, voor de flora geldt hetzelfde. Het unieke verdwijnt, de eenheidsworst rukt op.

Veranderingen zijn van alle tijden, ook als het om de flora gaat. Dat maakt het bestuderen ervan interessant. Dat betekent niet dat elke verandering een goede is. Dat zoutminnende soorten uit het kustgebied nu in Winterswijk voorkomen kan ik nog wel boeiend vinden. Het is een prestatie voor dat kleine Deense lepelblad dat het dankzij het zoutstrooien via de snelwegen en provinciale wegen het verre oosten van het land heeft bereikt.

De grootste kwaal tegenwoordig is het uitzaaien. Zo’n 25 jaar geleden had ik daar geen moeite mee, omdat het incidenteel voorkwam. Tegenwoordig gebeurt het teveel. Ons land was misschien al één grote tuin, maar nog wel een met hoekjes waar natuur spontaan zijn gang kon gaan. Die spontaniteit wordt steeds meer bedreigd door de zaaicultuur. Daardoor weet ik soms niet meer of ik me nog wel in Winterswijk bevind.