Noorderlicht. Illustratie: Maaike Koebrugge
Noorderlicht. Illustratie: Maaike Koebrugge Foto:

Björn en de sterrenkinderen, een kerstsprookje

In een ver land, waar de dagen kort waren en de nachten lang, waar aan de avondhemel de helderste sterren flonkeren, daar stond tussen de hoge sparren van het bos een vriendelijk huis. Uit de schoorsteen kringelden lichtgrijze rookslierten om boven het rieten dak uiteen te waaien tot bolle, donzige schapenwolken. Voor de ramen hingen met fijn kant afgezette valgordijnen. Ze waren witter dan de witste sneeuw die zich tegen de groen geverfde kozijnen genesteld had. De winter bracht dit jaar meer kou dan ooit tevoren en uit de hemel vielen gestaag en met miljoenen tegelijk de volle, dikke sneeuwvlokken. In luttele ogenblikken bedekten zij het pas geharkte grindpad en het met mos bedekte dak. Voor het beslagen keukenraam was het valgordijn hoog opgetrokken en een paar helderblauwe kinderogen keken door een schoongepoetst stukje vensterglas de witte wereld in. Ze pakten één grote vlok boven in de lucht en volgden hem naar zijn plaatsje op aarde, tussen zijn broertjes en zusjes in. Steeds opnieuw speelden de ogen het spel met de vlokken, tot de stem van de moeder hem bij het raam vandaan riep. Langzaam klom hij op de eikenhouten stoel achter de glimmend gepoetste keukentafel. Met zijn kleine vuist pakte hij de oude, zilveren lepel. "Denk erom dat je eerst blaast", glimlachte de moeder, terwijl ze met een snelle beweging haar dikke, blonde vlechten op haar rug wierp. De heerlijke geur van krachtige knolletjessoep verspreidde zich door de keuken. Maar… dit keer was het niet aan de kleine jongen besteed. Met lange tanden at hij zijn soep en langzaam vulden zijn ogen zich met dikke tranen. Zijn onderlip trilde vervaarlijk. En toen de moeder opstond en haar zoon tegen zich aandrukte begonnen de zoute druppels aan hun weg over de blozende wangen om met kleine spatjes in de hete soep terecht te komen. De jongen verstopte zich tegen de schouder van zijn moeder. Hij rook haar zacht zoete geur en een losgeraakte lok van haar haren kietelde zijn voorhoofd. Teder streelden de sterke handen over de blonde krullenbol van Björn, want zo heette de jongen. "Vertel het me maar", fluisterde ze zacht in zijn oor. En met horten en stoten kreeg de moeder te horen waarom de waterlanders waren gekomen.

Door M.C. Koebrugge – van Riemsdijk

De avond voordat de vader op reis was gegaan, nu een week geleden, had hij zijn zoon, die al lang lag te slapen, wakker gemaakt. Hij had het warme lichaampje in zijn armen genomen en samen hadden ze vanachter het kleine dakraam naar de heldere sterrenhemel gekeken. "Kijk mijn jongen," had de vader gezegd, "daar in die donker blauwe hemel wonen de sterrenkinderen. Ze passen op jou, je moeder en op mij als ik ver weg ben. Kijk er elke avond naar, dan voel je dat ik ondanks de afstand toch dicht bij jullie ben." Björn had stil geknikt. "En…", ging de vader verder, "op een avond zal één van de sterrenkinderen naar beneden komen. Schrik dan niet, want als een sterrenkind naar beneden komt is het om een mensenkind gelukkig te maken". "Hoe weet je dat?", had Björn verwonderd gefluisterd. "Mijn vader heeft het…", verder kwam de vader niet, want met een zachte plof zakte het slapende hoofd van Björn tegen zijn sterke schouder. Voorzichtig legde de vader het kind terug onder het rood-wit geruite dekbed, gaf hem een zoen op zijn voorhoofd en sloot met een liefdevolle lach op zijn gezicht de houten deur van het zolderkamertje achter zich. De volgende morgen toen Björn wakker werd en rillend in zijn gestippelde nachthemd naar beneden kwam, was zijn vader al vertrokken. Maar vaders verhaal had Björn diep in zijn hart bewaard en sindsdien was hij elke avond op het roodgeverfde krukje geklommen, had met zijn warme adem het ijs van het zolderraampje geblazen en naar de sterrenkinderen gekeken. Net zolang tot de kou vanuit zijn blote voeten omhoog kroop en hij met verkleumde handen zijn dikke dekbed op moest slaan. Met zijn tenen dicht bij de warme kruik viel hij in slaap en droomde van de sterrenkinderen, die vrolijk naar hem zwaaiden. Maar nu… nu sneeuwde het. De donkerblauwe hemel zag grijs en van de sterrenkinderen was elk spoor weggewist. De moeder had rustig naar haar zoon geluisterd en met zachte kusjes probeerde ze hem te troosten. Dat lukte maar gedeeltelijk, want een klein verdriet bleef zichtbaar in de grote blauwe ogen van Björn.

In de dagen die volgden begon de moeder met de kerstvoorbereidingen Zoveel mogelijk werd Björn daarin betrokken. Hij mocht het deeg kneden voor de heerlijk gekruide kaneelkoeken, daarna rolde de moeder het deeg uit op de keukentafel en sneed er met een vorm grote en kleine sterren uit. In het midden legde Björn een halve walnoot en bestreek de koeken met losgeklopt eigeel. In twintig minuten werden ze in een warme over gaar gebakken, waarna ze op het granieten aanrecht gelegd werden om uit te dampen en af te koelen. Met een punt van de schort om haar hand pakte de moeder een warme ster en legde hem voor Björn op tafel. "Kijk Björn, het eerste kerstkoekje is voor jou! Smul maar!"

Steeds meer klusjes deden ze samen. Ze zochten hout en legden de gevonden takken in het stookhok te drogen. Ze raapten de witte gedroogde bonen tussen de bruine kievitsbonen uit om er later een dikke bonensoep van te kunnen koken. Van de zolder haalden ze de rode sterappels poetsten net zo lang tot het echte kerstappels waren geworden. Tussendoor brachten ze Brunhilde, het oude paard, een emmer helder water, gevuld vanuit een wak in de beek. Ook mocht Björn haar op zijn platte handje wat wortels en broodkorsten voeren. De moeder en de zoon hadden het goed samen, maar toch dwaalden af en toe de grote, blauwe kinderogen naar de verre hemel. Nog steeds zag de lucht grijs en vielen er sneeuwvlokken in een rustig en regelmatig tempo vanuit de hemel naar beneden. De sparrentakken kreunden onder het gewicht van de zware, witte deken. En tegen het huis lag een sneeuwlaag, die de onderkant van de vensterbank al raakte. Elke dag veegde de moeder samen met Björn het grindpad schoon. Voor de vogels strooiden ze broodkruimels en hingen reepjes spekzwoerd aan de takken van de bonte hulst. De brutaalste vogels trokken zich van de twee mensen niets aan en deden zich meteen tegoed aan de heerlijkheden. Soms bekogelden moeder en Björn elkaar met niet te hard gerolde sneeuwballen. Dan klonk hun lach boven het gekrijs en geschreeuw van de opgeschrikte meeuwen uit. Die ogenblikken waren de vrolijkste van de hele dag. Het kind vergat dan even dat juist die sneeuwvlokken zijn sterrenkinderen aan het oog onttrokken.

De dag voor Kerstmis brak aan. In huis heerste een sfeer die verried hoe men zich op deze dagen had voorbereid. De geelkoperen tabakspot en olielamp waren gepoetst en stonden met bolle buiken te glimmen. De houten kandelaars waren gereinigd en van nieuwe rode kaarsen voorzien. Bij de openhaard lagen droge houtblokken hoog opgestapeld en hier en daar staken de dennenappels hun kopjes door de spleten tussen de diverse lagen. Als op kerstavond het vuur aangestoken werd zouden juist deze appels voor een heerlijke geur in huis zorgen. Op de schoorsteen lagen de groene sparrentakken tot een lange slinger samengebonden en een grote bos hulst met felrode besjes hing boven de deur die naar de keuken ging. Deze bos verving de maretak en zodra je er samen onderstond moest je elkaar een zoen geven. Moeder had het met Björn uitgeprobeerd. Lachend was ze in de deuropening naast hem gaan staan, had hem hoog boven haar hoofd getild en toen gezoend op beide wangen.

Buiten aan de deur hing uitnodigend de kerstkrans, beschenen door het licht van de stormlantaarn. Maar de gast, de vader, waarop beiden wachtten en naar wie ze zo sterk verlangen, was nog niet van zijn reis teruggekeerd. Het slechte weer had hem vast en zeker opgehouden en zijn reis bemoeilijkt. Stil dronken de moeder en haar zoon een kop warme chocolademelk, erbij aten ze een dikke plak zelfgebakken noten-rozijnenbrood. Ze luisterden naar het tikken van de grote, staande klok. Langzaam kroop de ene wijzer achter de andere wijzer aan, langzaam werden de seconden minuten. In het hoofd van de moeder vormde zich een plannetje. Ze zou het slechte weer en de afstand naar het dorp trotseren en samen met Björn naar de kerstvesperdienst gaan. De mooie orgelmuziek en het licht ban de vele kaarsen zouden hen beiden weer wat opvrolijken en het wachten bekorten. Björn klaarde er inderdaad van op. Hij hield ervan om, diep weggestopt onder de warme schapenvachten, in de slee te zitten en beneden zich de glijdende beweging van de slee te voelen. Samen spanden ze Brunhilde voor de arrenslee. Terwijl moeder het bit indeed, zag Björn dat haar blonde vlechten als een gouden krans om haar hoofd lagen. Een benen speld hield de uiteinden bij elkaar. Hij vond dat ze er mooi uitzag en vol verrukking keek hij naar haar op. Toen moeder zich omdraaide zag ze haar zoon kijken. "Vind je het haar zo mooi?" Björn knikte. "Toch stop ik ze zo weg Björn, want buiten is het ijskoud en wij beiden zullen een dikke wollen muts hard nodig hebben." Buiten was het werkelijk erg koud. En de adem van mens en paard waaierde wijd uit in de vrieslucht.

De moeder hield de teugels strak in handen. Af en toe voelde ze hoe de slee vervaarlijk heen en weer gleed, even achter een onzichtbaar uitsteeksel bleef hangen, om dan weer met een schok vooruit te schieten. Boven hun hoofden pakten zich steeds dikker en donker wordende wolken samen. Het kostte moeite om iets meer te zien dan de silhouetten van de hoge sparrenbomen aan weerszijden van het pad. De wind nam nu ook toe en wakkerde aan tot stormkracht. Flarden snerpende sneeuw werden met volle hevigheid in hun gezicht geblazen. Ook Brunhilde begon nu de invloed van wind en sneeuw te voelen. Soms zakten haar benen tot boven haar knieën in de sneeuw. Haar snelle draf was overgegaan in een onzekere stap. Een onprettig gevoel bekroop de moeder. Had ze er wel verstandig aan gedaan om juist nu haar warme woning te verlaten. Vanonder haar muts keek ze opzij naar haar kind. Ook zijn gezichtje vertoonde angstige trekken. Moedig glimlacht ze hem toe. "We redden het wel!", schreeuwde ze tegen de wind in. Maar veel geloof hechtte ze zelf niet aan die woorden. We redden het wel? Straks kwam het kale stuk land bij het meer. Daar waren geen sparren om hen de route aan te geven of enige beschutting te bieden. Weer keek ze naar haar kind. Voelde hij haar angst? Even liet haar hand een teugel los om de kleine knuist van Björn te zoeken en hem gerust te stellen. Maar juist op dat moment maakte de slee een scherpe zwaai naar links, daarna naar rechts om dan met veel gekraak van hout en gescheurd van leer tegen een grote spar tot rust te komen. Ladingen sneeuw stortten naar beneden op dier en mens.

Even was iedereen verdoofd van schrik, Dan klonk zacht de stem van de moeder: "Björn, Björn? Heb je je pijn gedaan?" Voorzichtig maakte Björn zich vrij van de sneeuw en van een gedeelte van de slee. Hij voelde nergens pijn, en kon alles bewegen. Alleen beletten de dikke kleren en de hoge berg sneeuw hem om snel naar zijn moeder te kruipen. Weer hoorde hij haar stem. Angstiger nu. "Björn, waar zit je?" Uiteindelijk was hij bij haar. Hij drukte zich dicht tegen haar aan, verborg zijn hoofd tegen haar koude, natte gezicht en huilde verdrietige tranen. Beiden hadden de moed verloren. Ze zouden hier de nacht door moeten brengen. De kapotte slee zou hen enigszins beschutting geven tegen de sneeuwstorm. De schapenvachten zouden hen de nodige warmte moeten geven. Zou dat voldoende zijn? Ze moesten het ermee doen. Voordat moeder zich installeerde sneed ze de teugels van Brunhilde los, haf een klap op haar dikke achterste en stuurde haar naar huis. "Vooruit Brunhilde, jij kunt wel door de sneeuw heen komen, zoek je stal!"

Dicht bij elkaar aan kropen de moeder en haar zoon onder de wollen vachten. Minuten die uren leken gleden voorbij. Dan plotseling of de hemel op een sein van de wind had gewacht, dreven de donkere, grijze wolken uit elkaar en aan het donkerblauwe firmament verschenen één voor één de sterrenkinderen. Ze straalden in volle pracht en twinkelden als nooit tevoren. Björn had de verandering het eerst gezien. Voorzichtig kroop hij onder de dikke vachten uit, zijn armen in de lucht alsof hij de sterrenkinderen naar zich toe wilde trekken. Plotsklaps zweeg de wind, de aarde hield haar adem in en vanuit de hoge hemel zweefden twee schitterende sterrenkinderen tot vlak bij de voeten van Björn. En daar in de witte sneeuw doofden ze hun lichten, maar de ogen van het kind hadden hun glans overgenomen. De jongen herhaalde de woorden die zijn vader op de avond voor zijn reis tegen hem gezegd had: "Schrik dan niet Björn, want als een sterrenkind naar beneden komt is het om een mensenkind gelukkig te maken."

Zo vond de vader, die op kerstavond van zijn reis thuisgekomen was, en de vallende sterrenkinderen was gevolgd, zijn vrouw en zoon, vol vertrouwen wachtend op hulp, waarvan ze zeker wisten dat die komen zou. Ontroerd sloot hij hen in zijn sterke armen. En aan de hemel begeleidden de sterrenkinderen hen op weg terug naar huis. Vanuit het dorp klonken over het veld en door het bos de kerstklokken helder en sterk. Zij verkondigden de komst van de Zoon, die ook gekomen was om mensenkinderen gelukkig te maken.

Aan het donkerblauwe firmament verschenen één voor één de sterrenkinderen

Als een sterrenkind naar beneden komt, is dat om de mensen gelukkig te maken

Vol vertrouwen wachten op hulp, waarvan ze zeker wisten dat die zou komen