Met watervogels als de dodaars, een kleine fuutsoort, gaat het goed. Foto: Herman Vreeman
Met watervogels als de dodaars, een kleine fuutsoort, gaat het goed. Foto: Herman Vreeman

Zorgwekkende daling aantallen van gewone vogelsoorten

Een derde deel van alle broedvogels is verdwenen

Door Bernhard Harfsterkamp

WINTERSWIJK – Verreweg het best onderzocht in het Nationaal Landschap Winterswijk zijn de vogels. Dankzij de zeer actieve vogelonderzoekers van de Vogelwerkgroep Zuidoost-Achterhoek worden al meer dan 40 jaar veel gegevens verzameld. In deel vier van de serie over de toestand van de natuur in het Nationaal Landschap Winterswijk kan daardoor een duidelijk beeld gegeven worden van de ontwikkelingen in de vogelstand. Met moeras- en watervogels gaat het bijvoorbeeld redelijk voorspoedig, maar de vogels van het agrarisch cultuurland hebben het moeilijk. In het algemeen is er de tendens dat het aantal exemplaren per soort daalt. Ook gewone vogels als huismus en boerenzwaluw worden minder vaak waargenomen.

Compleet onderzocht

Het werkgebied van de Vogelwerkgroep bestaat uit de gemeenten Aalten en Winterswijk en een groot deel van Oost Gelre. Hierin worden al meer dan 40 jaar systematisch vogelgegevens verzameld. Dat gebeurt door in proefvlakken (bijvoorbeeld een buurtschap of een deel daarvan of een groot natuurgebied als Korenburgerveen of Aaltense Goor) de broedvogels te karteren. Om dit zo zorgvuldig mogelijk te doen worden in het broedseizoen meerdere keren de vogels geteld en de broedterritoria vastgesteld. Er zijn ook nachtinventarisaties om uilen en andere nachtvogels te registreren. De Vogelwerkgroep streeft er naar om elk jaar een proefvlak te inventariseren. Het is vrijwilligerswerk, maar tussen 1994 en 1998 was er dankzij de Stichting Waardevol Cultuurlandschap Winterswijk geld beschikbaar om het Nationaal Landschap volledig te karteren. Dit heeft een broedvogelatlas opgeleverd, die nog altijd een belangrijk naslagwerk is. Een aantal proefvlakken zijn daarna opnieuw geïnventariseerd, zodat de ontwikkelingen daarna ook in beeld kunnen worden gebracht.

Aantalschattingen
De Vogelwerkgroep verzamelt op nog meer manieren informatie. De trekvogels worden elk jaar geteld, er zijn watervogelstellingen en ook worden bepaalde soorten elk jaar gevolgd. Daarbij gaat het om soorten als kerkuil en steenuil, ijsvogel, grote gele kwikstaart, weidevogels, grauwe klauwier, roodborsttapuit en patrijs. Daarnaast zijn er talloze losse waarnemingen. Die zijn zelfs toegenomen, omdat er veel vogelliefhebbers in het Nationaal Landschap op bezoek komen. Hun waarnemingen verschijnen meestal op waarneming.nl, dat een belangrijke aanvullende bron is geworden. In 1984 presenteerde de Vogelwerkgroep "Broedvogels van Winterswijk". Voor dit boek werden vele historische bronnen ontsloten, waardoor van alle broedvogels de mate van voorkomen in het Nationaal Landschap is aan te geven. Alle verzamelde gegevens worden volgens een bepaalde methodiek verwerkt, waardoor de aantallen goed geschat kunnen worden.

Meer natte natuur
Tijdens het symposium van de Vogelwerkgroep op 6 juli, waarop de toestand van de natuur in het Nationaal Landschap centraal stond, presenteerde Robert Kwak een soort winst- en verliesrekening. In het gebied zijn sinds de jaren zeventig 167 verschillende vogelsoorten aangetroffen. Daarvan broeden er 120 soorten nog elk jaar en 20 soorten nog regelmatig. Het aantal territoria van al deze broedvogels is sinds de jaren zeventig met een derde deel afgenomen. Dat zijn ongeveer 38.000 exemplaren minder. Met de moeras- en watervogels gaat het wel goed. In de natte natuur verschijnen ook de nieuwe soorten. Opvallend is bijvoorbeeld de flinke toename van de kleine plevier. Deze soort is een indicatie van "werk in uitvoering". Het is een soort die van kale, natte grond houdt. Die is permanent in de Steengroeve te vinden. Lang was dat ook de enige plek waar de kleine plevier broedde. Dankzij natuurontwikkeling zijn er de laatste twintig jaar veel geschikte leefgebieden voor deze pionier bij gekomen. Verdwijnt de kale grond doordat die begroeid raakt, dan gaat de kleine plevier op zoek naar andere plekken.

Grootste afname in dorp
Met de vogels van het kleinschalig cultuurlandschap gaat het niet goed. Het verdwijnen van de ortolaan, in de jaren zeventig nog een algemene broedvogel, illustreert dit nog altijd het duidelijkst. Oorzaak is het verdwijnen en de verandering van landschapselementen, het veranderde landgebruik en de intensivering daarvan. Daardoor hebben zelfs gewone weidevogels als de kievit het moeilijker. Ook de karakteristieke vogels van het dorp hebben het moeilijker. Daarvan is zelfs de helft van alle voorkomende paartjes verdwenen. Dat heeft met de verstening van de tuinen te maken, maar de exacte oorzaak is niet altijd aan te geven. Er is voor veel vogels het vermoeden dat er een relatie is met de afname van een belangrijke voedselbron, de insecten.

In de volgende aflevering van de serie over het Nationaal Landschap Winterswijk wordt het verhaal over de vogels vervolgd. Daarin zal de nadruk gelegd worden op wat er door alle betrokkenen gedaan kan worden om de omstandigheden voor de broedvogels te verbeteren.

De kleine plevier is een echte pionier. Foto: Herman Vreeman
Weidevogels als de kievit komen minder voor. Foto: Herman Vreeman
De huismus is nog steeds veel te zien, maar wel in aantal afgenomen. Foto: Herman Vreeman