Het bankje bij de Tricot met op de achtergrond de villa van Willink. Foto: Bernhard Harfsterkamp
Het bankje bij de Tricot met op de achtergrond de villa van Willink. Foto: Bernhard Harfsterkamp Foto:

Vanaf een bankje

Bij de Tricot

Door Bernhard Harfsterkamp

WINTERSWIJK – Het bankje dat het dichtst bij mijn huis staat bevindt zich bij de Tricot. Het is het enige bankje van waaruit ik mijn dagelijks verblijf kan zien liggen. Althans, als ik goed kijk kan ik de rand van mijn tuin met de kastanje zien. Daarvoor moet ik wel helemaal rechts op het bankje gaan zitten. Nu ik er midden op zit kijk ik tegen een taxus aan. Links zie ik het Wilhelminastraatdeel van de oude textielfabriek, rechts staat de spoelerij.

De Tricot is altijd in mijn leven aanwezig geweest. Vanaf het moment dat ik buiten in de kinderwagen lag met een waakzame hond onder me ben ik me bewust geweest van de fabrieksgebouwen. Ik heb de laatste jaren van de glorietijd mee gemaakt en de teloorgang daarna. Dat die Tricot er was betekende ook dat er altijd lawaai was. Als de bovenraampjes open stonden hoorde ik de weefgetouwen kletteren. Het meeste geluid produceerde echter het spanraam direct achter ons huis, dat zich in een van de bijgebouwen met de schuine daken bevond. Sheddaken werden die genoemd. Ik vind het nog steeds jammer dat er niet meer van die andere gebouwen is behouden. Maar ik begrijp wel dat die minder geschikt waren voor een andere functie.

In de jaren tachtig werd de Tricot een ruïne. Voor mij was dat de mooiste tijd. Ik heb daar nooit ergernis en overlast door ervaren. Ik vond het zelfs boeiend te volgen hoe er een Tricotpark ontstond met spontane natuur. Het spanraamdeel ging nog wel een tijdje door, zodat het lawaai bleef. Maar daar was ik aan gewend. De stilte tijdens de bouwvakvakantie was altijd erg vreemd. Toen ik in 1990 tijdens een verkiezingsbijeenkomst pleitte voor behoud van de Tricot was er niet veel waardering. Afbreken was nog het algemene gevoel. Gelukkig is dat daarna veranderd. Niemand wilde er supermarkten en zo kwam er draagvlak voor behoud. Over alle discussies daarna zal ik het nu maar even niet hebben.

Op de plek waar ik zit lag ongeveer het pad naar de fietsenhokken, die ook zijn verdwenen, want veel personeel kwam nog op de fiets. Tussen de gebouwen door kijken ging in de tijd dat hier fietsen werden gestald niet. Tussen de twee Tricot-vleugels lagen meer lage gebouwen. Via een overdekte looptunnel kon je van de spoelerij naar de Wilhelminastraat komen. Rechts van me kijk ik naar de schoorsteen, die door een blikseminslag iets korter is geworden. Niet ver er vandaan staat een van de kunstwerken van de Mondriaanroute. Ik zou het zelfs een beeld van de schilder durven te noemen, maar dat is de lijsttrekker van de nieuwe politieke partij niet met me eens. Die wil een echt standbeeld in het centrum.

Om me heen staan oude bomen. Die stonden in de tuin van de witte villa achter me, waarin de grondlegger van de Tricot, Geert Jan Willink woonde. Een deel van die tuin is onderdeel geworden van het groen rondom de voormalige textielfabriek. De mooiste boom vind ik nog altijd de plataan links van me. Ik herinner me die niet anders dan monumentaal. Als je omhoog kijkt zie je er de uilenkast in hangen. Die wordt succesvol bewoond, want elk jaar zijn er nakomelingen. Vanuit mijn bed hoor ik vader bosuil vaak roepen. Het vrouwtje en de kinderen, die een schril geluid maken zijn eveneens regelmatig te horen. Ze zijn overal rondom de Tricot en in de Wilhelminastraat te vinden. Soms zit er één tegenover mijn slaapkamerraam in de berk bij de overburen te roepen. Iemand heeft me wel eens gezegd dat dit een aankondiging van de dood is, want de uil is niet alleen een symbool voor wijsheid maar ook van onheil. Tot nu toe was die dan niet succesvol, want ik leef nog steeds.

Uitzicht op de twee vleugels van de Tricot. Foto: Bernhard Harfsterkamp
De uilenkast in de plataan bij de Tricot. Foto: Bernhard Harfsterkamp