Zwaleman | Asterix

Algemeen Columns

Het was een van de eerste dingen die ik deed, afgelopen donderdag: naar de boekwinkel in ons dorp, om de nieuwe Asterix te kopen. Het had niet veel gescheeld of ik was al met lezen begonnen op de fiets terug naar huis.
Ja, u mag het best weten: ik ben een groot liefhebber van strips. En dan vooral van de avonturen van die strijdlustige Galliërs die bijna zestig jaar geleden door Albert Uderzo en René Goscinny werden bedacht. Het begon allemaal toen ik een jaar of tien was en dankzij noest sparen en verjaardagsbijdragen van ooms en tantes een abonnement kon nemen op het stripweekblad Pep. De getekende helden Archie (de Man van staal), Billy Turf, Michel Vaillant en Hoempa Pa, ze waren mijn beste jeugdvrienden. Elke week keek ik uit naar het moment waarop de Pep werd bezorgd door de postbode. Die toen iedere dag nog keurig op een vaste tijd kwam. Behalve als hij onderweg een praatje had gemaakt, dan kon het zomaar een half uur later worden.
Een paar jaar later maakte ik kennis met Asterix de Galliër (ook de titel van het eerste album). En ik was meteen verkocht. De Pep werd opgezegd, zodat ik ook het volgende Asterix-album zou kunnen kopen. Het gouden snoeimes, Asterix en de Goten, Asterix als gladiator, ze werden allemaal met op mijn zakgeld bespaarde dubbeltjes en kwartjes bekostigd. En ik bleef de albums kopen, ook toen ik er al niet meer voor hoefde te sparen. Zoals ik vroeger bij de brievenbus op de postbode wachtte, keek ik nu bijna elk jaar uit naar een nieuwe Asterix.

Wat maakt die Asterix-strips nou zo bijzonder? Nou, afgezien van de hilarische knokpartijen met Romeinse soldaten en zeerovers in drakenschepen (die altijd door hen worden verloren, het zijn niet voor niks onoverwinnelijke Galliërs), zijn het vooral de knipoogjes naar enerzijds de geschiedenis en anderzijds de actualiteit. Zo weet ik dankzij de Asterix-albums, dat er ooit een relatie heeft bestaan tussen Julius Caesar en Cleopatra (dat is waar) en dat die laatste een hoogst charmant neusje had (twijfelachtig). En heb ik veel plezier beleefd aan bepaalde figuren die, hoewel de strips zich in 50 voor Christus afspelen, verdomd veel lijken op personen uit onze tijd. Zo loopt in één van de albums een Romeinse spion rond, die Nulnulnix heet en sprekend lijkt op Sean Connery, de acteur die als eerste James Bond (agent 007) speelde. En de persmuskiet Polemix in het voorlaatste album heeft duidelijk iets weg van Julian Assange, de man van WikiLeaks.
De makers van Asterix nemen bewust soms een loopje met de geschiedenis. Als je hen wilt geloven, zijn Asterix en zijn maat Obelix (die tijdens hun avonturen half Europa doorreizen) de 'uitvinders' van het Spaanse stierenvechten, het Engelse kopje thee om vier uur en niet te vergeten de Belgische frieten.
Ik hoop dat Asterix en Obelix ooit nog eens terecht komen in de Achterhoek. Dat kan best, want rond 50 voor Christus was onze streek al bewoond door de Chamaven. De naam Achterhoek bestond weliswaar nog niet (die werd immers pas 350 jaar geleden door Willem Sluyter bedacht), maar er was al wel een groot oerbos, Berlewalde genaamd. Daar kunnen de Galliërs best kennis maken met de vier barden van de groep Normalix uit Hummellauha. Of met hun zoontjes, de Jovincus Beta Vulgaris die vooral bij de jongere Chamaven heel populair zijn. Obelix kan zich in Wenterwic tegoed doen aan de plaatselijke culinaire specialiteit: everzwijn van kop tot kont. En tenslotte daagt de Berlewaldse druïde Grollius zijn Gallische collega Panoramix uit in een bijzondere wedstrijd: wie kan de lekkerste toverdrank brouwen? Ik twijfel geen moment: Grollius wint!

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant